‘Doe mij maar twee kilo’
Een leerder van het Nederlands vraagt zich vertwijfeld af: wat doet dat woordje maar toch in al die zinnen?
Onder taalcursisten heb je rekkelijken en preciezen. De rekkelijken zijn tevreden als ze begrijpen waar een tekst over gaat. De preciezen willen van ieder woord uit die tekst weten wat het betekent. In een lesje over aardappels kopen op de markt vroeg een jonge Syriër me bijvoorbeeld: 'Wat betekent het woordje maar in de zin ‘Doe mij maar twee kilo’?'
Hier verandert een vriendelijke koper in een onbeleefde hork die zijn commando naar de marktkoopman blaft.
Hij kende maar als voegwoord, in constructies als kort maar hevig, en dat maakte de aanwezigheid van dat woordje in deze zin raadselachtig. Behalve een voegwoord is maar ook een bijwoord, en in die hoedanigheid blijkt het een schat aan functies te herbergen. Welke functies? Dat hangt af van het type zin, de spreker, de context en zelfs de intonatie. Met het woordje maar geven we uitdrukking aan ons ongenoegen, onze liefde, verslagenheid en verwarring. Aan onze diepste dromen en onze grootste ergernissen.
Commando
Allereerst bovenstaand voorbeeld: ‘Doe mij maar twee kilo.’ Inhoudelijk betekent maar hier niets. Ook zonder dat woord wil de vrager twee kilo aardappels krijgen. Toch is de zin een wereld van verschil met ‘Doe mij twee kilo.’ Hier verandert een vriendelijke koper in een onbeleefde hork die zijn commando naar de marktkoopman blaft. Het enige verschil zit hem in de toon. Het woordje maar maakt de gebiedende wijs iets minder gebiedend. Het drukt onze eigen wellevendheid uit.
Uit maar kan ook verslagenheid spreken; het kan de zin een toon meegeven van ‘bij gebrek aan beter’. Aan het eind van een bezoek: ‘Dan ga ik maar.’ Tussen de regels door staat hier: want ik krijg toch geen koffie meer. Na de verkiezingen: ‘Ik heb maar VVD gestemd.’ Oftewel: ik had geen idee wat ik moest kiezen, het is toch allemaal één pot nat. Of het kan spijt uitdrukken, zoals in het liedje ‘Och was ik maar bij moeder thuis gebleven’.
Hele liefdesrelaties kunnen afhangen van het juist interpreteren van het woordje maar.
Een werknemer heeft zijn werk niet afgekregen, maar moet weg omdat hij afgesproken heeft zijn kind op een bepaalde tijd op te halen. Hij legt het probleem voor aan zijn baas. ‘Ga maar naar huis’, zegt die. Dit kan een heel aardige baas zijn. Het woordje maar drukt dan warmte en steun uit. Net als in: ‘Kom maar bij mama’ en ‘Ga maar lekker slapen.’ Maar het zou ook een teleurgestelde of geërgerde baas kunnen zijn met als ondertoon ‘Jou lukt ook nooit wat.’
Date
Hele liefdesrelaties kunnen afhangen van het juist interpreteren van het woordje maar. Een jongen en een meisje staan na hun eerste date bij hun fietsen. ‘Nou, ik ga maar naar huis’, zegt het meisje. De jongen moet nu goed naar de intonatie luisteren. Klinkt er grote teleurstelling in door? De zekerheid dat het toch niets gaat worden? Of spreekt er hoop uit, een uitnodigend treuzelen? Dan moet hij gauw tot actie overgaan.
In de grammatica heet maar in al deze gevallen ook wel een bijwoord van modaliteit. Het bijwoord zegt iets over de mening die de spreker heeft over het gesprokene en de werkelijkheid. Het woordenboek geeft maar liefst tien betekenissen voor maar, waar bovenstaande voorbeelden niet eens onder vallen. Denk nog aan: het uitspreken van een wens (‘Ik hoop maar dat ze van me houdt’), een twijfel (‘Als ik het maar afkrijg’) en iets dat voortduurt (‘Hij werkt maar door’).
Terug naar de markt. De man heeft zijn aardappels gekocht. ‘Anders nog iets?’, vraagt de marktkoopman. Daar gaat de vinger van de jonge, precieze Syriër omhoog. ‘Wat betekent nog?’
Dit artikel verscheen eerder in het mei-nummer van het tijdschrift Onze Taal. Leden van Onze Taal ontvangen niet alleen het tijdschrift tienmaal per jaar, maar krijgen ook gratis taaladvies per e-mail en kortingen op taaltrainingen. Lees hier meer informatie over lid worden.
Irene de Pous is schrijver en journalist, en was tot voor kort taaltrainer voor inburgeraars in Den Haag.
Reactie toevoegen