Foute taal? Bestaat niet!
Auteur:
Jan Willem Bloemen
Datum:
28/2/2017
‘Bestaat foute taal?’ Dagvoorzitter Alwin Kloekhorst kijkt de panelleden, taalwetenschappers, docenten en een Taaluniemedewerker, indringend aan. De paneldiscussie is het sluitstuk van het symposium Goede redenen voor foute taal. Taalkundigen uit Nederland en België hebben klip en klaar de logica uitgelegd achter sommige taalfouten. En dus, vindt Kloekhorst, is die vraag gerechtvaardigd.
‘Nee’, antwoorden de taalwetenschappers gedecideerd. ‘Foute taal bestaat niet’. Natuurlijk, Jenny Audring en Helen de Hoop hebben zojuist zelf uit de doeken gedaan dat sommige ‘taalfouten’ eigenlijk heel vanzelfsprekend zijn. Sterker nog: sommige fouten zijn zelfs logischer dan de regels die mensen ervoor hebben bedacht, vindt Audring.
Passend
Kevin De Coninck, hoofd Taalbeleid van de Taalunie, formuleert voorzichtiger: ‘Er bestaat niet zoiets als foute taal. Maar als je de spelling wilt volgen die we hebben afgesproken en de standaardtaal wilt gebruiken die door de taalgemeenschap wordt vormgegeven, dan kan je wel fouten maken tegen de regels en normen die gelden. En dan kan je daar ook op aangesproken worden. Het is daarom goed om te weten wat al dan niet passend wordt geacht, zonder daarbij in een kramp te schieten.’
Spagaat
Judith Nobels, docent Nederlands aan het Stedelijk Gymnasium in Leiden en gepromoveerd in de historische sociolinguïstiek zegt in een spagaat te zitten: ‘Als docent verbeter ik hun hebben, want ik weet dat mensen daarop worden afgerekend. Maar als taalkundige juich ik.’ Jeroen van Rooij, van de Fontys Lerarenopleiding Tilburg, valt haar bij: ‘Ik beheer de Facebookgroep van de leraren Nederlands. Als je daar een fout maakt, krijg je meteen honderd reacties.’
Verrader
Audring herkent het dilemma: ‘Als ik een fout voornaamwoord hoor van een student, weet ik waardoor dat komt. Moet ik daar dan iets van zeggen? Ik voel me dan een verrader.’ En docent Nobels, zelf Vlaamse, geeft toe: ‘Af en toe ben ik ook een taalnazi. Hoe vaak ik niet tegen mijn man heb gezegd het meisje dat. Maar ik kan mijn leerlingen toch niet de maatschappij in sturen met iets wat niet in alle contexten past?’
En precies daar ervaren de panelleden de dilemma’s. De taalnorm is handig en nodig, zodat men weet of kan weten in welke sociale contexten welk taalgebruik wordt geaccepteerd. Maar dat mensen ‘genadeloos’ worden afgerekend op zogenaamde taalfouten, eigenlijk zou dat moeten veranderen. Helen de Hoop: ‘ Dat je mag discrimineren op taal, vind ik heel kwalijk. Zo creëer je uitsluiting. Je tast mensen aan in hun eigen identiteit.’
Goede redenen voor foute taal
Tijdens het symposium kwamen de onderstaande ‘goede redenen voor foute taal’ aan de orde.
Het onleerbare woordgeslacht
Jenny Audring (Universiteit Leiden) deed onderzoek naar het ‘onleerbare’ woordgeslacht. Waarom vinden Noord-Nederlanders het acceptabel om van het mes te zeggen dat hij scherp is, kijken zij niet raar op als de bakker voor de zekerheid deze vraagt als je naar dat brood hebt gewezen en spreken ze zonder aarzeling van dat meisje die?
Neem een vol stadion; je kunt nooit van alle bezoekers onthouden of ze koffie willen of thee.Het onderscheid tussen de- en het-woorden lijkt in Noord-Nederland te verdwijnen. ‘Kennismigrant’ Audring (Duits van oorsprong) stelt dat het verschil ook niet te leren is. ‘Wil het systeem leerbaar zijn, dan moet er ofwel een interne logica zijn, zoals in het Engels (mannelijk voor mannen, vrouwelijk voor vrouwen, onzijdig voor de rest) ofwel je moet herhaaldelijk herinnerd worden aan het geslacht van het woord door de grammatica, zoals in het Duits. Neem een vol stadion; je kunt nooit van alle bezoekers onthouden of ze koffie willen of thee. Maar als je aan hen kunt herkennen dat ze koffie of thee willen, bijvoorbeeld doordat dat op hun voorhoofd staat, dan lukt het wel.’ De grammatica (in Noord-Nederland althans) heeft die kenmerken niet meer, dat maakt het leren van het woordgeslacht ondoenlijk. Maar, zo heeft Audring ontdekt, er zit wel degelijk logica in de keuze van taalgebruikers. Als het-woorden voorwerpen zijn en telbaar, dan wordt daarnaar verwezen met hij (boek bijvoorbeeld) . Gaat het om stoffen, niet-telbaar, dan wordt er naar de -woorden verwezen met het (kleding, boerenkool en verf bijvoorbeeld). Audring: ‘Het is een indrukwekkend patroon, een knap staaltje zelforganisatie van taal. Een kind kan de voornaamwoorden doen’. Dt-fouten: onuitroeibaar Dominiek Sandra van de Universiteit Antwerpen buigt zich over wat hij het ‘zwarte beest’ noemt van de spelling: dt-fouten. ‘We hebben het gevoel dat we ze zelf nooit maken, we weten hoe het moet, maar soms gebeurt het toch’. En dat lijkt vreemd: de regels zijn eenvoudig, ze worden op school er al vroeg ingestampt en dt-fouten worden bestraft, niet alleen op school, maar later ook in de maatschappij.
Als het vertrouwd overkomt, heb je er weinig moeite mee om het te gebruiken.Sandra legt uit hoe de fouten toch kunnen ontstaan. Het ‘gevaar’ ontstaat bij woorden die hetzelfde klinken, maar anders gespeld worden (bijvoorbeeld het gebeurt, het is gebeurd), waardoor het niet mogelijk is om ze te automatiseren. ‘Welke vorm we gebruiken, moeten we daarom bewust kiezen’, vertelt Sandra. ‘Dat doen we in ons werkgeheugen. Dat gaat meestal prima, maar als we onvoldoende tijd hebben, de afstand tussen het werkwoord en het onderwerp groter is of het werkgeheugen overbelast is, doen we een beroep op ons langetermijngeheugen. We kiezen dan meestal voor de vorm die het meeste voorkomt: wordt komt vaker voor dan word, begeleid weer vaker dan begeleidt. Als het vertrouwd overkomt, heb je er weinig moeite mee om het te gebruiken.’ Hen, hun en hullie Helen de Hoop (Radboud Universiteit Nijmegen) onderzocht de opkomst van hun als onderwerp, dat in heel (Noord-)Nederland en alle lagen van de bevolking steeds meer voorkomt. Desondanks beschouwen mensen dit als een grove taalfout, betoogt De Hoop fijntjes: ze schamen zich ervoor, het zou pijn doen aan de oren en mensen zien het meer als een eigenaardigheid van voetballers en Tokkies. Ten onrechte. Hun als onderwerp heeft een unieke eigenschap: het verwijst naar levende wezens . Dat maakt het gebruik ervan effectief en functioneel.
Hen is niet beter, logischer, gemakkelijker of mooier dan hun, maar klinkt beschaafder.Hun als onderwerp werd voor het eerst opgetekend in 1911. Het is aannemelijk dat mensen met een regionale achtergrond in de steden gingen werken en in plaats van het regionale hullie (in lijn met jullie), hun zijn gaan gebruiken, een woord dat immers al bestond. Bij hun doet zich nog een opmerkelijke ontwikkeling voor. Doordat hun als lelijk wordt gezien, staat het grammaticaal wel correcte hun als meewerkend voorwerp onder druk. De Hoop: ‘Hen is niet beter, logischer, gemakkelijker of mooier dan hun, maar klinkt beschaafder’. Zij toont illustraties waarin hun correct is gebruikt, maar toch wordt gecorrigeerd naar hen. Conclusie: hun als onderwerp wordt als zeer fout gezien, het gebruik van hen in plaats van hun als meewerkend voorwerp, ziet men als veel minder fout. Ook maar een mening Peter-Arno Coppen (Radboud Universiteit Nijmegen) staat stil bij meningen die mensen kunnen hebben over taal. Hij betoogt dat je vanuit drie perspectieven naar taal kunt kijken: vanuit een norm (‘de overtuiging dat taal een expliciete norm heeft), vanuit gevoel (‘de intuïtie of een taalvorm passend is of goed’) of vanuit de werkelijkheid (‘taal zoals die werkelijk bestaat’). Coppen legt uit dat deze drie perspectieven op gespannen voet met elkaar staan en dat ook moeten. Het is volgens hem goed om in taaldiscussies naar boven te halen waar je het over hebt: ‘De taal is ook maar een mening’.
Reactie toevoegen