Gij of jij? Twee talen op één kussen
Liefde over de grens: je spreekt allebei Nederlands, en toch zeg je de dingen anders. Welke invloed hebben taalverschillen op je relatie? Twee Vlaams-Nederlandse stellen en een Nederlands-Antilliaans stel vertellen. Over wennen aan ‘je’ en ‘jij’, het directe van Hollanders en verwarring over koffietijd.
Maya Rispens is afdelingshoofd Taalgebruik bij de Nederlandse Taalunie, Mizja Haak is grafisch intermediair. Ze zijn vijftien jaar samen en wonen in Den Haag. Maya komt oorspronkelijk uit Gent.
Ooit waren ze voor het eerst samen aan het klussen, toen zij hem vroeg om een vijs. Hij gaf haar een waterpomptang. ‘Nee, een vijs!’ Ze kreeg een combinatietang. Mizja: “Ik had geen idee.” Maya: “Ik ging steeds harder praten. Een VIJS! Ik dacht echt dat dat Standaardnederlands was. Achteraf snap ik het, vijs komt uit het Frans, van tournevis, schroevendraaier.” [vijs is dus schroef, nvdr]. Mizja: “Ik vraag haar nog wel eens, als ik naar de winkel ga: heb je nog vijzen nodig?”
“Nog steeds voelt het artificieel om ‘je’ en ‘jij’ te zeggen”
In Gent was Maya gewend om tussentaal te spreken: een soort middenweg tussen de standaardtaal en dialect. Ze moest best wennen aan het Nederlands dat in Den Haag gesproken wordt. “Nog steeds voelt het voor mij artificieel om ‘je’ en ‘jij’ te zeggen. De natuurlijke aanspreekvorm blijft voor mij ‘ge’. En voor mij is ‘u’ joviaal. Maar als ik mensen al een beetje ken en ‘u’ tegen ze zeg, zeggen ze verschrikt: je mag wel ‘je’ zeggen, hoor!”
De eerste ontmoetingen met elkaars familie en vrienden waren een bron van vermaak. Maya’s familie ging ‘Hollands’ praten als Mizja er was. Maya: “Je merkte dat er aan weerskanten ideeën over de ander bestaan. Dan zei iemand: ‘Ja, die Hollanders, die willen dat wij praten zoals zij.’ Maar het kan de Hollanders helemaal niet schelen hoe wij praten!” Mizja: “Nederlanders gaan veel nonchalanter om met de taal.” Mizja’s vrienden vonden Maya door haar manier van praten schattig. Maya: “Het heeft echt even geduurd voor dat beeld doorgeprikt was.”
De grootste verschillen tussen haar Nederlands en het zijne zitten niet zozeer in de woorden, maar in de manier van spreken. Mizja: “Ik werk veel met Vlamingen en leg haar regelmatig een mail voor: ‘Lees dit eens, wat bedoelt hij nu?’ Vlamingen draaien vaak om de hete brij heen. Soms zegt ze dan: ‘Dit moet je anders opschrijven, anders willen ze nooit meer met je werken’. Ik ben veel directer.” Maya: “Jij hebt beter leren luisteren. En ik heb leren schelden als een Hagenees.” Ze lacht. “Al komt ‘ut zal mèn amme reit roestuh’ er nog altijd moeilijk uit.”
Marc Reugebrink is schrijver, Hanna Hertmans is leerkracht Latijn op een middelbare school. Ze zijn zeventien jaar samen en wonen in Gent. Marc komt oorspronkelijk uit Twente.
Op een middag keken ze tennis. Kim Clijsters speelde. Marc: “Ik zat me op te winden, je kent dat wel. Schreeuwen naar de televisie. Ze speelde zo slecht!” Licht beschaamd: “Ik geloof dat ik ‘kutwijf’ naar haar heb geroepen.” Hanna: “En ik zei, toe, je hoeft toch niet te schreeuwen. Ze krijgt gewoon een slechte bal.” Marc, liefdevol: “Zo is Hanna. Zij ziet altijd de andere kant.” Het moment typeert het verschil tussen Vlamingen en Nederlanders, zegt hij. “Soms denk ik: zeg nu gewoon wat je ervan vindt!”
Marc woont alweer jaren in Gent, maar er zijn zaken waar hij nog altijd niet aan kan wennen. De Vlaamse omgang met tijd, bijvoorbeeld. “Dan wenst iemand je een goedenavond om vier uur ’s middags. Hoezo, het is toch middag?” Hanna: “Nee, je wenst iemand een goede avond toe, want die moet nog komen.” ‘Koffietijd’ was ook een verwarrend begrip. Hanna: “Zijn moeder vroeg ons eens om langs te komen voor de koffie. Oké, een uur of drie dus, dacht ik, maar ze bedoelde half elf ’s ochtends.”
“Als jij ‘ge’ en ‘gij’ zegt, klinkt dat soms toch nog gek”
Aanvankelijk paste Hanna haar taal wat aan Marc aan, zegt ze. “Onbewust, gewoon om ervoor te zorgen dat ik begrijpelijk sprak. Maar dat was helemaal niet nodig, dus in de loop van de tijd ben ik weer meer Vlaamse uitdrukkingen gaan gebruiken. Het is zonde om je woordenschat niet te benutten.” Omgekeerd werd Marcs Nederlands steeds Vlaamser: “Soms zeggen vrienden uit Nederland: ‘Wat zit je je aan te stellen met dat accent’. Maar dat is vanzelf gegaan.” Soms valt het Hanna nog op, als haar man iets typisch Vlaams zegt: “Als jij ‘ge’ en ‘gij’ gebruikt, klinkt dat soms toch nog gek.” Hij, geamuseerd: “Ah, dat vertel je me nu.”
Maar hij weet het best: nog steeds hoort elke Vlaming feilloos dat hij niet uit België komt. “Ik blijf de Hollander.” Als Twent, die lange tijd in Groningen woonde, kende hij de weerzin in ‘de provincie’ tegen de Randstad. “Ik hield er rekening mee dat Vlamingen zich zo tot Nederlanders zouden verhouden.” Maar wat hij in Gent soms tegenkomt is anders. Hanna noemt het ‘Hollanderhaat’: “Vlamingen vinden Nederlanders vaak arrogant, en ze vinden dat jullie je op de voorgrond dringen.” Marc: “Uiteindelijk moest ik erkennen dat ik meer Nederlander ben dan ik zelf dacht.”
Reactie toevoegen